Toen de snelwegen in Nederland leeg bleven

De oliecrisis van 1973, toen Nederland gebukt ging onder tien autoloze zondagen, benzine enkel op de bon verkrijgbaar was en Den Uyl de historische woorden sprak: “Het wordt nooit meer zoals het geweest is.”

Oktober 1973, de Jom Kippoer-oorlog breekt uit. Syrië en Egypte zijn Israël binnengevallen, in de hoop zo gebieden te heroveren die ze enkele jaren eerder (tijdens de Zesdaagse Oorlog) hadden verloren. De wereld kijkt verschrikt toe. De eerste dagen ziet het er slecht uit voor de joodse staat.

De Verenigde Staten scharen zich achter Israël. Nederland ook. Sterker nog, wanneer de Europese Gemeenschap (de voorloper van de EU) een pro-Arabische verklaring wil afgeven, houdt Nederland dat tegen. Minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel neemt openlijk een pro-Israëlisch en anti-Arabisch standpunt in. Het kabinet Den Uyl, waarvan hij deel uitmaakt, levert zelfs in het geheim munitie en reserve-onderdelen voor tanks aan Israël. Dat alles schiet de Arabische wereld compleet in het verkeerde keelgat. Een reactie kan niet uitblijven.

Olieboycot

Op 17 oktober 1973 besluit de OPEC (Organisatie van olieproducerende landen) een olieboycot in te stellen, om zo de Verenigde Staten en Nederland te treffen. De Amerikanen zijn niet erg onder de indruk van de maatregel, zij hebben immers nog hun eigen olieproductie. Maar Nederland heeft dat niet. Wat nu? Het kabinet Den Uyl hoopt aanvankelijk nog op Europese steun, maar komt al snel van een koude kermis thuis. Andere Europese landen, zoals Groot-Brittannië en Frankrijk, kiezen eieren voor hun geld en roepen Israël op om zich terug te trekken uit de bezette gebieden. Ons kleine landje staat er alleen voor.

Drie weken na aanvang is de Jom Kippoer-oorlog alweer voorbij. Israël heeft gewonnen. Maar dat is allerminst een reden voor de Arabische landen om water bij de wijn te doen. Integendeel zelfs. Nederland zal boeten en krijgt de volle toorn van Arabische wereld over zich heen: een complete olieboycot. Enige paniek slaat toe. De Arabische boycot concentreert zich namelijk in het bijzonder op de Rotterdamse haven: het olieknooppunt van de westerse wereld, dat voor 45% afhankelijk van Arabische olie. Plotseling bevindt Nederland zich in het oog van de storm. Een olietekort dat maanden, mogelijk zelfs langer, kan aanhouden, wordt gevreesd. En alsof dat nog niet genoeg is, gooit de OPEC ook nog eens de olieprijs met 70% omhoog voor alle andere westerse landen. Daarnaast schroeven de Arabieren de eigen olieproductie terug met 5% per maand, om zo de prijs nog verder op te drijven. Binnen twee weken is de olieprijs al verviervoudigd, van 3 dollar per vat naar 12 dollar.

De Nederlandse steun aan Israël komt het toenmalige kabinet Den Uyl dan ook op behoorlijk wat binnenlandse kritiek te staan. Vooral van de VVD, toentertijd in de oppositie: Mooi hoor, al die principes, maar zo worden wel alle oliebelangen op het spel gezet. Straks is het gedaan met de economische groei, werkgelegenheid en lage inflatie.
De ministerraad komt in spoedoverleg bijeen. Welke noodmaatregelen kunnen getroffen worden om de Nederlandse economie zo lang mogelijk overeind te houden? Is er een manier om de olievoorraden en -buffers enigszins te sparen? In het kabinet Den Uyl is de dan 34-jarige Ruud Lubbers de minister van Economische Zaken. Aan hem de taak om de gevolgen van de olieboycot voor ons land op te vangen.

Het idee van de autoloze zondag wordt geboren. De maatregel die alle Nederlanders is bijgebleven en gegrift staat in ons collectieve geheugen. Volgens Jan Pronk, toentertijd minister van Ontwikkelingssamenwerking, is het Den Uyl zelf die het plan uit de hoge hoed tovert. Maar het is ook diezelfde Den Uyl die Lubbers influistert dat koningin Juliana bedenkingen heeft bij de maatregel. De vorstin vindt dat grootouders zo extra zwaar worden getroffen.

Immers, zij kunnen nu niet meer op zondag naar hun kinderen en kleinkinderen. En op hun beurt krijgen opa en oma ook geen zondagsbezoek meer. Mede om die reden belandt een ander idee van het kabinet – een rijverbod tijdens de kerstvakantie – in de prullenbak.
In plaats daarvan roept het kabinet in een brief aan de Tweede Kamer alle Nederlanders op om zuinig met energie om te gaan. Dit op vrijwillige basis: niet harder dan honderd rijden op de snelwegen, ’s avonds de overgordijnen een uurtje eerder sluiten, een dikke trui aantrekken en de verwarming een paar graden lager zetten. En tot slot, met de decembermaand voor de deur: graag spaarzaam met feestverlichting.

Niet dat al deze goedbedoelde suggesties veel zoden aan de dijk zetten. Ze zijn enkel bedoeld om de bevolking duidelijk te maken dat er daadwerkelijk iets aan de hand is. Dat werkt in zoverre dat veel automobilisten boos toeteren op de snelweg als ze worden ingehaald door iemand die harder rijdt dan honderd.

Ontheffingen

Binnen het kabinet wordt eindeloos gesoebat over de vraag op welke groepen de autoloze zondag nu wel of niet van toepassing is. Ambulances en politiewagens krijgen vanzelfsprekend een ontheffing. Evenals mindervaliden, taxi’s, artsen, de Wegenwacht en ‘artiesten met attributen.’ Ook tweetact bromfietsen zijn uitgezonderd. Op verzoek van koningin Juliana wordt de vrijstelling voor alle auto’s van het koninklijk huis weer ongedaan gemaakt.

Hoe dan ook, er ontstaat direct een stormloop op ontheffingen. Maar liefst 120.000 Nederlandse automobilisten vragen nog vóór de eerste autoloze zondag ‘het gele papiertje’ aan. Administratief gezien is de maatregel daardoor direct een moloch van jewelste. Wie bijvoorbeeld op zondag de auto nodig heeft om naar zijn werk te gaan, krijgt enkel een ontheffing voor die specifieke route én voor die specifieke tijd. Ook Nederlanders die op zondag terugkeren uit het buitenland, mogen rijden – mits ze een stempel van de douane hebben. Kerkgangers daarentegen vissen achter het net. Zij gaan maar mooi te voet of met de fiets naar de zondagsdienst. Uiteindelijk worden 15.000 ontheffingen toegekend. In de weken die volgen, zal dat aantal nog gestaag oplopen tot 74.000 ontheffingen.

Tekst loopt verder onder de video

Op zondag 4 november 1973 volgt dan de eerste van uiteindelijk tien autoloze zondagen, die steeds van drie uur ’s morgens tot twaalf uur ’s nachts duren. Vooral het tijdstip van drie uur in de ochtend zorgt voor de nodige heisa. Maar de Tweede Kamer hoopt zo toch nog de zaterdagavond van uitgaand Nederland te redden. Een onzalig plan, met als gevolg een race tegen de klok. Cafégangers schatten in hoe laat ze de auto in moeten duiken om nog nét voor drie uur thuis te zijn. Maar gezwinde spoed is zelden goed. In Soest vliegt in de vroege ochtend van die eerste autoloze zondag een 21-jarige automobilist uit de bocht. De ongelukkige ramt de etalage van een tv-zaak, maar kan het gelukkig nog navertellen. Precies een week later, tijdens de tweede autoloze zondag, komen in de Wieringermeer twee meisjes van 16 en 17 jaar om het leven als hun 20-jarige chauffeur in alle vroegte de macht over het stuur verliest en in een sloot belandt.

Hoe dan ook, alle autobanen zijn die eerste zondag uitgestorven. Cafés langs de grote wegen hebben niets te doen. Maar er is ook een nieuwe attractie bijgekomen: bermtoerisme. Duizenden Nederlanders willen met eigen ogen zien dat er niets te zien valt op de snelwegen, behalve dan rolschaatsende en fietsende kinderen op vierbaanswegen. Er hangt zelfs iets van een jolige sfeer in het land, een zekere saamhorigheid. Met zijn allen gaan we mooi níét door de knieën voor die oliesjeiks! Leden van het kabinet laten zich, voor het oog van de camera, lachend op de fiets fotograferen, evenals de koningin. Gegniffeld wordt om tal van schoonheidsfoutjes. Zo is de overheid bijvoorbeeld vergeten alle verkeerslichten te doven.

Tekst loopt verder onder de video

Maar natuurlijk wordt er ook geklaagd. Sommige Nederlanders ergeren zich aan buitenlandse (vooral Duitse) automobilisten. Voor hen geldt het zondagsverbod aanvankelijk niet. Dat wordt tijdens de tweede autoloze zondag rechtgetrokken.

De politie op haar beurt ergert zich ook. Vooral aan het grote aantal toerende invaliden, die ook vrijstelling genieten. Samen met familieleden maken zij uitstapje na uitstapje. Het kan niet op. Controlerende politieagenten spreken openlijk hun ongenoegen uit over deze “weinig sociale fratsen.”

Zoals gezegd, ook ‘artiesten met attributen’ genieten vrijstelling. Een term die zo vaag is, dat kardinaal Alfrink besluit dat hij ook een soort van artiest is. Of verwacht de overheid soms dat hij met staf en mijter de trein neemt? Nee toch zeker! Dus tuft hij op die eerste autoloze zondag vanuit de randstad naar het Brabantse Boxtel om daar een heilige mis op te dragen.

De kerkvorst wordt door de politie aan de kant gezet, maar komt ermee weg. Het is voormalig minister Klompé die een goed woordje voor hem doet bij de katholieke staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Dat levert veel boze brieven op in de landelijke kranten. “De kardinaal heeft hemel en aarde moeten bewegen,” schampert een lezer.

Het is sowieso smullen voor de media. Kranten maken eindeloos melding van tal van kleine ‘incidenten.’ Zoals een vuurvreter die op zondag moet optreden – wat ook mag als ‘artiest met attributen’ – die zich beklaagt over het feit dat alle pompstations weigeren om hem die dag benzine te verkopen.

Snelrecht

Wie toch illegaal met zijn auto de weg op gaat, krijgt te maken met snelrecht. Nog diezelfde week mogen de onverlaten zich bij de rechtbank melden. De eis van de officier van justitie is steevast 5.000 gulden boete. Omgerekend naar de huidige levensstandaard een prent van ruim 16.000 euro. Het bedrag is zo megalomaan hoog dat het voor veel publiciteit zorgt, met als gevolg dat de volgende zondagen zo’n beetje alle automobilisten zich houden het rijverbod.

Overigens leggen de meeste rechtbanken beduidend lagere straffen op, variërend van vijftig tot vijfhonderd gulden boete. In Maastricht verzint een rechter een extra straf. De namen van de overtreders dienen in de krant te worden gepubliceerd.

De Nederlandse Spoorwegen melden die eerste autoloze zondag een passagierstoename van 30%. Ook wordt er meer getelefoneerd. Daarnaast vallen er die vierde november geen verkeersdoden.

Opmerkelijk, want begin jaren zeventig vielen er op jaarbasis zo’n 2500 doden in het verkeer te betreuren. Oftewel gemiddeld bijna zeven per dag. Het meest opzienbarende ongeluk tussen drie uur ’s ochtends en middernacht vindt plaats op de Van Brienenoordbrug, waar een rijtuig met paarden op hol slaat. Het koetsje kapseist, met vier gewonden tot gevolg.

Carnaval

Een week na de eerste autoloze zondag is het de elfde van de elfde, de opening van het carnavalsseizoen. De oliecrisis blijkt een dankbaar onderwerp. Pierre Kartner (Vader Abraham) brengt samen met boer Koekoek, Tweede Kamerlid namens de Boerenpartij, de carnavalskraker Den Uyl is in den olie uit. Farce Majeure, het vijfkoppige satirische tv-programma van de NCRV, komt met het lied Kielekiele Koeweit (“Koeweit Koeweit Koeweit, kielekiele Koeweit, kielekiele hopsasa!”). Het eerste singletje reiken de vijf heren, allen verkleed als Arabische prinsen, uit aan Mahmoud Rabbani, de honorair consul van Koeweit. Dat levert direct een relletje op. Het kleine emiraat voelt zich voor gek gezet, vertrouwt de verkleedpartij niet en roept de Nederlandse zaakgelastigde op het matje. Die legt de boze emir van het oliestaatje moeizaam formulerend uit wat carnaval is. Ook vertaalt hij op zijn verzoek de woorden Kiele kiele Koeweit in het Engels (“Kitchy kitchy Kuwait”). Het loopt met een sisser af. Door alle publiciteit groeit het lied uit tot één van de grootste carnavalskrakers aller tijden.

Tekst loopt verder onder de video

Benzine op de bon

En zo moddert het kleine landje aan de Noordzee dapper voort. Vier autoloze zondagen later is het zaterdag 1 december 1973. Die avond spreekt Den Uyl met gedragen stem de Nederlandse bevolking toe, gelijktijdig op de beide televisiekanalen en alle drie de radiostations. Achter hem slechts een stemmig grijs gordijn. De premier spreekt zware woorden. De wereld van voor de oliecrisis keert niet meer terug: “We moeten ons blijvend instellen op een levensgedrag met een zuiniger gebruik van grondstoffen en energie. Daardoor zal ons bestaan veranderen. Bepaalde uitzichten vallen weg. Maar ons bestaan hoeft er niet ongelukkiger op te worden.” De premier haalt ook nog even de Club van Rome aan, die in haar rapport Grenzen aan de groei al waarschuwde dat het zo niet kan doorgaan met het uitbuiten van natuur en grondstoffen door de mens.

Tekst loopt verder onder de video

Daarna brengt Den Uyl het werkelijke nieuws. De autoloze zondagen blijken niet voldoende. De overheid wil meer controle over het olieverbruik en dat kan enkel middels rantsoenering. Daarom gaat per 12 januari 1974 alle benzine op de bon. Geen autoloze zondagen meer, automobilisten mogen nu zelf bepalen wanneer ze de wekelijks toegestane 20 liter brandstof gebruiken.

Ook op deze maatregel kan weer ontheffing worden aangevraagd. Dat maakt het hele systeem met distributiebonnen direct tot een nóg groter bureaucratisch monster dan de autoloze zondag.

Maar dat niet alleen. Plots is het gedaan met de nationale solidariteit. Een enorme hamsterwoede maakt zich van de Nederlander meester. Tankstations kennen een gigantische toeloop in de elf dagen tot aan de twaalfde januari, de jerrycans zijn niet aan te slepen. In tal van schuurtjes achter rijtjeshuizen liggen ze even later hoog opgestapeld. Iets dat levensgevaarlijk is.

Het maatschappijbrede gemopper zwelt pas echt aan als het gerucht de ronde doet dat in de Rotterdamse haven de olie zogezegd tegen de plinten omhoog klotst. Tankers zouden daarom zelfs, al wachtende en olie stokende, rondjes varen op de Noordzee. Maar het kabinet geeft geen commentaar. Het houdt de cijfers met betrekking tot de olievoorraden strikt geheim.

Al snel blijkt dat ‘benzine op de bon’ ook niet het wondermiddel is. In de oostelijke en zuidelijke grensgebieden steken automobilisten massaal de grens over, om in Duitsland of België onbeperkt benzine in te slaan. Waarop de Nederlandse pomphouders in verzet komen. Zij vertikken het nog langer om hun klanten naar distributiebonnen te vragen. Die burgerlijke ongehoorzaamheid is eerder regel dan uitzondering en spreidt zich als een olievlek uit over de rest van het land. Op 21 januari spreekt Lubbers zelfs boos van “een opstand.” Maar wat kan het kabinet doen? Het Ministerie van Justitie oproepen om over te gaan tot vervolging van alle pomphouders? Dat is zo goed als onuitvoerbaar. Bovendien is de kans groot dat ‘benzine op de bon’ allang weer is afgeschaft tegen de tijd dat het echt tot rechtszaken komt.

Uiteindelijk kiest het kabinet Den Uyl eieren voor zijn geld en besluit tot een “tijdelijke opschorting van de regeling.” De ‘benzine op de bon’ heeft nog geen maand geduurd. In plaats daarvan grijpt het kabinet terug op de eerder geadviseerde maximumsnelheid van 100 km per uur op snelwegen. Die wordt nu verplicht. Ook dat zet kwaad bloed, mede omdat de maatregel vooral bedacht lijkt om het eigen gezicht van de regering te redden. De autolobby start boos de actie ‘Ik rij honderd als Den Uyl opdondert.’ Bumperstickers met die tekst vinden gretig aftrek.

De nasleep

En dat was het dan. De olieboycot van Nederland duurde formeel nog tot 10 juli 1974. Maar de doorsnee automobilist merkte daar toen al maanden niets meer van. Het enige echte overblijfsel van de oliecrisis was de invoering van een maximumsnelheid op snelwegen.

Maar waarover ging het nu écht? Klopten de geruchten? Waren er meer dan voldoende oliereserves? Het antwoordt luidt: ja. Zoals zo vaak bij crises, werd ook hier de soep niet zo heet gegeten als zij werd opgediend. Lubbers onderhield vanaf het begin van de oliecrisis nauw contact met de grote oliemaatschappijen. Met als bijkomend gelukje dat bijvoorbeeld Shell zijn hoofdkantoor in Nederland had.

De grote oliemaatschappijen hadden sowieso de Arabische boycot al van verre zien aankomen en deden er alles aan om de schaarste zoveel mogelijk te spreiden. Zo konden ze hun tankers alle windrichtingen op sturen, sneller laten varen, langzamer, of desnoods rechtsomkeert te laten maken. Met als resultaat dat de olievoorraden in Nederland nooit lager hebben gelegen dan vóór de oliecrisis. Sterker nog, de voor de Arabische wereld ‘vriendelijke’ West-Europese landen hadden uiteindelijk meer onder het embargo tegen Nederland te lijden dan Nederland zelf, dat immers de controle over de Rotterdamse haven behield en van daaruit het Europese achterland bediende. Geen wonder dat het kabinet de cijfers met betrekking tot de olievoorraden geheimhield.

Later bleek ook dat de Arabische plannen voor een olieboycot er al langer lagen. De OPEC meende dat ze de westerse landen, verdeeld door de Vietnamoorlog, mooi tegen elkaar uit konden spelen. Welbeschouwd was de Jom Kippoer-oorlog dus enkel de aanleiding. Een prima stok om de hond te slaan. Tegelijkertijd konden de Arabieren hun hand niet overspelen. Ze begrepen maar al te goed dat een ontwrichting van het westen evengoed hun eigen economische ontwikkeling in gevaar zou brengen.

Tot slot bereikten de beelden van de autoloze zondagen natuurlijk ook het Midden-Oosten. En maakten daar indruk. De koningin en haar ministers lachend en zwaaiend op de fiets? De Arabieren keken vol ongeloof toe. Die rare Nederlanders maakten er een volksfeestje van?!

Hoe dan ook, de autoloze zondagen en de ‘benzine op de bon’ waren dus welbeschouwd niet eens nodig geweest. Maar wat de olieboycot Nederland en het westen wél leerde, was hoe afhankelijk onze energievraag is van andere landen. Iets wat de Oekraïne-oorlog ons ook weer heeft laten zien; er is nog niet veel veranderd. Bovendien luidden de gestegen olieprijzen het einde in van de economische groei, die onbegrensd leek sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Dat was – indirect – weer de opmaat tot de economische crisis van het begin van de jaren tachtig. Maar dat is weer een ander verhaal.

Luuk Koelman
Luuk Koelman

Columnist (o.a. voor Nieuwe Revu), ghostwriter en schrijfcoach. Ik werk voor mensen die graag schrijven én voor mensen die liever niet schrijven.

Abonneer je op mijn gratis nieuwsbrief!