Carnaval. Het feest der feesten. Folklore bezuiden de rivieren. De een gaat als konijn, de ander als oliesjeik. Weer een ander als superman. Maar in essentie gaat iedereen als alcoholist. Thuis indrinken luidt het devies, want carnaval is de après-ski voor de arme sloeber. Van je falderalderie en van je retteketet, met je oproltoeter. Een volksfeest dat – hoe je het ook wendt of keert – zonder drank niet van de grond komt. Maar goed, vijf dagen per jaar moet de druk van de ketel. “Even helemaal jezelf zijn,” noemen carnavalvierders dat.
Nu ben ik geboren Limburger en getogen Brabander, maar het hele concept ‘carnaval’ verlamt me. Geen idee waarom bij iemand die zijn leven op orde heeft, de druk van de ketel zou moeten. En dan enkel op een lang van tevoren bepaald tijdstip. Alsof die druk zich daaraan houdt. Ja, jezelf lam zuipen, begrijp ik. Het spoelt alles heerlijk weg. Maar dat kan alle dagen van het jaar. En niemand die je tegenhoudt wanneer je besluit op maandagochtend 3 juli om kwart over zeven, verkleed als superman, je hond uit te laten. Maar nee, dan kan het opeens niet. Dan is het van je „doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg.” Ik vind dat onbegrijpelijk.
Zoals ik het ook onbegrijpelijk vind dat prins carnaval altijd een notabele moet zijn. Niets maakt mij meer verdrietig dan kijken naar zo’n hoekig scharnierende man van middelbare leeftijd. Prins Diederik de Tweede. In het dagelijkse leven notaris en notoire zuurpruim. Behalve nu het carnaval is. Dan gaan bij hem vijf dagen lang de handjes de lucht in. Van je “alaaf” dit en “alaaf” dat, en “as de moar leut hèt.” Smoking aan, mantel om, muts met fazantveren op. Stijfjes de polonaise in, op de klanken van carnavalskrakers als ‘Ingrid, hoe is het met je inrit’ en ‘het enige wat ik wil, is een tattoo op mijn bil.’ Dwars door de stadssporthal, met de Raad van Elf achter zich aan. Het is van een onbeschrijflijke treurigheid. Prins Diederik de Tweede die de vrolijke pief uithangt. Je ziet het ongemak, ook al heeft hij nog zo geoefend, thuis voor de spiegel.
Carnaval is één groot keurslijf. Die gespeelde uitbundigheid, er is niets spontaans aan. De vrolijkheid op afroep, de kunstmatige leut. Geen wonder dat het zonder drank niet lukt bij zo’n laf feest. Want zeg nu zelf: hoe sneu is je bestaan wanneer je slechts vijf dagen per jaar „even helemaal jezelf” kunt zijn? Als een lemming in de polonaise. Echt, get a life, met je oproltoeter.