Veel treuriger wordt het leven niet

De carnavalsvierder. Hij zuipt. Want wat moet hij anders, in zijn boerenkiel? Leve de leut, dus eerst thuis indrinken. Samen met collega’s van de afdeling, zittend op klapstoeltjes rondom drie op elkaar gestapelde kratten Pitt bier. De inhoud van twaalf pijpjes maakt hij soldaat. Plus een slappe pizza uit de magnetron, want bier moet een bodem hebben.

Daarna de stad in, van kroeg naar kroeg. Dweilen heet dat. In bruine cafés, waar de vloer plakt van de alcohol. Hossen op carnavalskrakers als ‘Manus, haal je vinger uit mijn anus’ en ‘Ingrid, hoe is het met je inrit.’ Van je alááf zus en alááf zo. Kijk, daar host hij in polonaise langs de tap. Heerlijk! Carnaval is er om het keurslijf te ontvluchten. Even helemaal jezelf zijn. En dat doe je door veel te zuipen, want als je zuipt, wordt het leven mooier. Niet alleen de hoempapamuziek, maar ook de vrouwen. Dus kom maar door met die extra meters bier! Alle remmen los!

In tegenstelling tot wat veel mensen denken, is carnaval geen plat zuipfestijn. Nee, carnaval komt uit het hart. Het is een feest dat mensen verbindt. Daarom draagt onze carnavalsvierder een twintig centimeter lange Pinokkio-neus. Daar kunnen alle dames in de kroeg dan even aan zuigen. Tenminste, als ze willen hè, anders niet. Mogen ze kiezen, want een verdieping lager heeft hij ook nog die andere Pinokkio-neus. En liegen dat hij daarmee kan!

Daar staat hij, lallend, met in elke hand twee glazen, te midden van al die dampende lijven. Kijk die kudde dames toch eens! Stuk voor stuk in heerlijk korte rokjes. Alsof ze het er om doen. En dan die decolletés! Wat bolt daar allemaal op uit hun Tiroler jurkjes? Ja, daar zou hij zijn onderste Pinokkio-neus wel eens tussen willen frotten.

Hoezo, is dat plat en goedkoop? Het mag, want het is carnaval! Op naar de volgende kroeg. Moeizaam waggelt de carnavalsvierder naar buiten. Alles draait. Het café lijkt een kwartslag te maken. Rustig aan nu, stapje voor stapje. Eerst links, dan rechts, dan links en zo verder. De buitenlucht doet hem goed.

Tijdens het kotsen in een naar pis meurende steeg, denkt hij alweer aan zijn volgende pilsje.

De carnavalsvierder. Alle voorgaande avonden waggelde hij huiswaarts. Deze avond kruipt hij. Het is alsof iemand zware, onzichtbare gewichten aan zijn lichaam heeft gehangen. In zijn oren een hol gedreun dat door suist tot achter in zijn hoofd.

De volgende dag meldt hij zich ziek. Lekker nagenieten.

En zo heeft carnaval hem weer voor een jaar met zijn bestaan verzoend. Een normaal mens zou zeggen: veel treuriger kan het leven niet worden. Maar zo ziet de carnavalsvierder dat niet. Nog maar 361 nachtjes slapen, dan is het weer zover! Ach, was het maar altijd carnaval.

Luuk Koelman
Luuk Koelman

Columnist (o.a. voor Nieuwe Revu), ghostwriter en schrijfcoach. Hij werkt voor mensen die graag schrijven én voor mensen die liever niet schrijven.

Abonneer je op mijn gratis nieuwsbrief!