Syndroom K, de levensreddende ziekte

Hoe drie Romeinse artsen Joodse onderduikers wisten te redden, door de nazi’s ervan te overtuigen dat in hun ziekenhuis een zeer besmettelijke, dodelijke ziekte heerste. Syndroom K heette het verzinsel van de moedige dokters, waarmee ze hun eigen leven op het spel zetten en die van velen wisten te sparen.

Juli 1943. De geallieerden zijn geland op Sicilië. Het plan is om door te stoten naar het Italiaanse vasteland. Diezelfde maand zetten de Italianen hun fascistische leider Mussolini af. Op 8 september 1943 tekent het land een wapenstilstand met de geallieerden. Hitler, de vroegere bondgenoot van Mussolini, is not amused. Daarom vallen de Duisters vanuit het noorden Italië binnenvallen. Grote delen van het land worden bezet, waaronder ook Rome, na felle gevechten tussen Romeinse burgers en Duitse paratroepen. Alleen het Vaticaan blijft onbezet. Het is duidelijk dat Duitsland en Italië vanaf nu allesbehalve bondgenoten zijn.
Veel gewonde burgers belanden in het Fatebenefratelli Ziekenhuis, gelegen op een piepklein eilandje middenin de Tiber, de rivier die door Rome stroomt. Het in 1585 door Katholieke monniken gestichte ziekenhuis valt niet erg op. Het ligt pal tegenover de – van oudsher – ommuurde Joodse wijk, een van de oudste in Europa. De nazi’s besluiten er, direct na de inval, een getto van te maken.

De Duitse bezetting is een ramp voor de Joodse Italianen. In het fascistische Italië van 1938 tot 1943 was hun situatie al nijpend. In november 1938 had Mussolini’s fascistische regering rassenwetten afgekondigd. Joden waren voortaan bij wet een inferieur ras en genoten daarom slechts beperkte burgerrechten. Ze werden verbannen uit alle openbare ambten en vooraanstaande posities, en in extreme armoede gedwongen. Maar geen Italiaanse Jood droeg een Davidsster, leefde in een getto of werd vergast. Ze waren nog burgers.

syndroom k
Mussolini en Hitler – Bron: Wikipedia / public domain

Duitse bezetting

Dat alles veranderde dus met de Duitse bezetting. Herbert Kappler, hoofd van de Duitse veiligheidstroepen in Rome, krijgt vanuit Berlijn het bevel om ook daar de “Endlösung” – de vernietiging van de Joden – door te voeren. Maar Kappler is ook een pragmaticus. In het najaar van 1943 eist hij vijftig kilo goud van de Joodse inwoners van het getto. Gewoon, omdat het kan. Binnen 36 uur te leveren. Zo niet, dan zullen minstens tweehonderd Joodse ouderen worden gedeporteerd. De Joodse gemeenschap ziet Kapplers eis als een uitnodiging om hem te corrumperen. Hij lijkt immers te zeggen dat hij hen in ruil voor het goud zal sparen.

Met behulp van niet-Joodse Romeinen weten de inwoners van het getto de vijftig kilo goud bij elkaar te schrapen. Dat zal Kappler vast en zeker mild stemmen. De Romeinse Joden kunnen even rustig ademhalen, ook al circuleren ook onder hen al langer geruchten over vernietigingskampen. Maar die verhalen zijn zo luguber, dat niemand ze werkelijk wil geloven. Bovendien is Paus Pius XII de beschermheer van de Romeinse Joden. Dat is toch ook iets waard?

Maar het betaalde goud verandert helemaal niets. Op 16 oktober 1943 vallen ruim driehonderd SS’ers in alle vroegte de Joodse wijk binnen, op bevel van Generalfeldmarschall Kesselring, de hoogste bevelhebber van de Duitse strijdkrachten in het bezette Rome. Ze hebben een lange lijst bij zich met daarop meer dan duizend Joodse namen.

Vanuit de ramen op de bovenste verdieping van het Fatebenefratelli Ziekenhuis zien drie artsen – Giovanni Borromeo, Vittorio Sacerdoti en Adriano Ossicini – hoe de Duitsers alle toegangswegen tot de Joodse wijk afsluiten. Al snel ontspint zich een kat-en-muis-spel tussen de SS’ers en de Joodse inwoners van het getto. Iedereen verstopt zich of vlucht, zo goed en zo kwaad als dat kan binnen de muren van het getto.

Borromeo, de hoofdarts, ziet met tranen in de ogen hoe aan de overkant van de rivier een SS’er een jonge moeder met een baby op de arm voor zich uit duwt. De vrouw kijkt om en roept zo hard ze kan: “Ren, bello di mamma, ren zo hard je kan!” Wat verderop ziet Borromeo een jongetje. Hij holt zo hard zijn kleine beentjes hem maar kunnen dragen. De SS’er is te lui om achter hem aan te gaan. Even later worden de vrouw en de baby in een gereedstaande vrachtwagen geladen.

De arrestanten zijn voornamelijk kinderen, vrouwen, ouderen en zieken. Wie het kan, die vlucht rennend over de daken, in een poging de oude Romeinse boogbrug te bereiken die de Joodse wijk met het eiland verbindt.

De drie artsen, die tezamen de staf van het ziekenhuis vormen, kijken elkaar aan. Wat nu? Het is de jongste van hen, de 23-jarige Ossicini, die hardop begint na te denken. “Als we het slim aanpakken, dan moet er toch iets mogelijk zijn? Kunnen we niet op de een of andere manier Joden verbergen tussen de gewone patiënten?” Even valt er een stilte. “Bijvoorbeeld door hen te diagnosticeren met een gevaarlijke, liefst besmettelijke ziekte?” Borromeo en Sacerdoti kijken hem vragend aan. Maar welke ziekte dan? Dat zou dan een syndroom moeten zijn waaraan geen enkele andere patiënt in het ziekenhuis lijdt. Lastig. “Tenzij het een ziekte is die niet bestaat,” oppert Borromeo.

Gebonk op de poort. De eerste Joodse vluchtelingen uit het getto. Nu moet er snel en slim gedacht worden. Een ziekte die niet bestaat… “Syndroom K!” roept Ossicini, bijna als vanzelf. “Met de K van Kesselring! En van Kappler!” De drie artsen lachen en knikken. Zo is het ook voor de broeders en zusters in het ziekenhuis duidelijk dat het onderduikers zijn en geen echte patiënten. Het heeft bijna iets vanzelfsprekends om een zeer besmettelijke en dodelijke aandoening te vernoemen naar de hoogste Duitse bevelhebbers in de regio.

Voor de drie artsen is de hulp aan de tientallen Joden die voor de poort staan niet eens een grote beslissing. Ze hebben immers ooit de eed van Hippocrates afgelegd. Het is hun plicht om levens te redden, ongeacht de consequenties. Sterker nog, een van de artsen, de 28-jarige Sacerdoti, is zelf van Joodse komaf. Hij werkt, gedwongen door de Italiaanse rassenwetten, onder een valse identiteit in het ziekenhuis. Met instemming van Borromeo, die niet alleen streng-katholiek is, maar ook een overtuigd antifascist.

Bovendien is het Fatebenefratelli Ziekenhuis de afgelopen maanden al zijdelings betrokken geraakt bij het verzet. In de kelder bevindt zich een illegale radiozender en af en toe neemt het ziekenhuis patiënten op die in werkelijkheid voortvluchtig zijn. Zij verblijven dan enkele dagen in het ziekenhuis, tot het verzet valse papieren heeft geregeld waarmee ze naar een van de vele kloosters buiten Rome kunnen reizen; dat zijn immers plekken waar nauwelijks Duitsers komen.

Hoe dan ook, ‘Syndroom K’ is geboren. Een ziekte die ook nog eens goed bekt, omdat de ‘K’ refereert aan de Duitse termen ‘Krebs’ (kanker) en ‘Morbus Koch’ (tuberculose). Het is nu aan de drie artsen om de aandoening echt te laten lijken.

Nog diezelfde middag belandt de diagnose ‘Syndroom K’ op alle patiëntendossiers van de Joodse vluchtelingen. Al snel telt het ziekenhuis meer dan vijftig patiënten met de verzonnen ziekte. Dokter Sacerdoti is uren in de weer om elk dossier vol te stoppen met details over het ziekteverloop. Hij maakt van Syndroom K een progressieve, neurologische aandoening met als eerste symptomen hoofdpijn, overgeven en een aanhoudende hoest. Daarna volgen stuiptrekkingen, verlammingsverschijnselen en uiteindelijk de dood door verstikking.

Josef Mengele

We schrijven nog steeds de zestiende oktober. Paus Pius XII protesteert tegen de razzia. Waarom worden de Romeinse Joden “onder zijn ramen” vandaan gehaald? Maar de Duitse legerofficieren bij wie zijn kardinalen klagen, melden niets te kunnen doen. Het bevel kwam rechtstreeks van Himmler en was niet gericht aan hen, maar aan de SS. De Paus dringt verder niet meer aan. Het Vaticaan vaart nu eenmaal een voorzichtige koers ten opzichte van de Duitse bezetter. De situatie is volgens de paus te delicaat, een interveniërende politiek te riskant.

In de loop van de dag verlaten de nazi’s het getto weer. Het is een lange colonne vrachtwagens, met daarin 1023 Joden, waaronder tweehonderd kinderen. Ze worden de volgende dag op de trein naar Auschwitz gezet. Daar wacht enkele dagen later niemand minder dan Josef Mengele hen op. De nazi-arts selecteert tweehonderd van de duizend als ‘geschikt voor werken’. De rest gaat linea recta door naar de gaskamers. Van de tweehonderd Romeinse Joden die als werkslaaf werden ingezet, zullen er uiteindelijk slechts zestien overleven: vijftien mannen en één vrouw.

Terug naar het Fatebenefratelli Ziekenhuis. In de dagen die volgen, stijgt het aantal ‘patiënten’ met Syndroom K gestaag. Het ziekenhuis begint ruimte te kort te komen. De drie artsen besluiten, in samenspraak met het verplegend personeel, dat eenieder die gevaar loopt, welkom is. De meeste Joodse vluchtelingen blijven – net als de andere onderduikers – slechts enkele dagen in het ziekenhuis, tot het verzet een nieuwe identiteit voor hen heeft geregeld. Daarna worden ze – voorzien van een minder ernstige diagnose – overgebracht naar een van de kloosters buiten Rome, om daar ‘aan te sterken.’

Maar het Duitse opperbevel in Rome is ook niet gek. Kappler loert met argusogen naar het Fatebenefratelli Ziekenhuis. Daar speelt iets, zoveel is zeker, maar wat? Hij besluit kopgeld uit te loven. Duizenden lires voor elke verraden Jood of verzetsstrijder.

Als dat nauwelijks iets oplevert, besluiten de nazi’s achter Borromeo aan te gaan. De hoofdarts wordt meerdere malen gearresteerd en langdurig verhoord. Kapplers mannen slaan hem met zware zakken zand, omdat op die manier geen blauwe plekken achterblijven. Maar Borromeo volhardt in zijn zwijgen. Hij weet dat de tijd in zijn voordeel werkt, aangezien hij afkomstig is uit een aristocratische familie die warme banden onderhoudt met het Vaticaan. Steeds weer komt Borromeo na enkele dagen vrij. Gebroken en uitgeput door de lange, pijnlijke verhoren, dat wel, maar het zijn de nazi’s die keer op keer met lege handen achterblijven.

Zo rijgen de weken zich in ellende aaneen. In het vroege voorjaar van 1944 slaat de hongernood toe in Rome. De Duitsers vorderen alle voorraden. Er ontstaan lange rijen voor de winkels. Bussen en trams rijden niet meer. Inwoners van Rome zoeken hun heil in paardenbloemen en andere eetbare planten.

Ook in het Fatebenefratelli Ziekenhuis zijn de voorraden schaars. Intussen raken de zalen voller en voller, omdat het steeds gevaarlijker wordt om patiënten uit Rome te smokkelen. De spanning in de hoofdstad is te snijden. De Duitsers zijn zenuwachtig en uitermate trigger happy, sinds een grootscheepse aanval van Italiaanse partizanen op Duitse veiligheidstroepen in het hart van Rome. Als vergelding fusilleert de SS, op bevel van Kesselring, 335 Romeinse burgers. Intussen naderen de geallieerden gestaag. Vanuit het zuiden banen ze zich een weg door het Italiaanse platteland.

Pistoolmitrailleurs

Op een ochtend, begin mei, rent een jongetje het ziekenhuis binnen. Hij wijst naar de andere kant van de rivier. De nazi’s komen eraan, in vrachtwagens! Dokter Sacerdoti rent de trap op naar de bovenste verdieping. Twee Duitse trucks naderen, hobbelend over de keien. Dankzij het jongetje hebben de drie artsen nog enkele minuten om zich voor te bereiden. Dokter Sacedorti haalt zijn illegale radio uit elkaar en gooit alle onderdelen in de rivier. De twee andere artsen bereiden de Joodse patiënten voor. Dit is het moment van de waarheid.
Gebonk op de poort. Een tiental SS’ers meldt zich, samen met een Duitse arts en een tolk. Het hospitaal dient sofort geïnspecteerd te worden, van onder tot boven.

Borromeo staat de heren SS’ers allervriendelijkst te woord. Het is een opmerkelijk beeld; de arts in zijn witte doktersjas, enkel gewapend met een stethoscoop en een clipbord, tegenover mannen met pistoolmitrailleurs. Het spel om leven en dood begint. Knippend met de vingers vraagt Borromeo een van de verpleegkundigen om zo snel mogelijk alle dossiers te brengen, zodat de hooggeëerde Duitse gasten die kunnen inzien. Heel goed wetende dat zijn collega Sacerdoti die tjokvol heeft getikt met allerhande medische termen en onderzoeksresultaten. Op papier zijn alle patiënten in het Fatebenefratelli Ziekenhuis die aan Syndroom K lijden, zo goed als terminaal.
Maar de SS-Untersturmführer is niet bijster geïnteresseerd in de enorme stapel dossiers. Liever inspecteert hij eigenhandig elk vertrek in het ziekenhuis. Borromeo knikt begrijpend: “Naturalmente!” Maar natuurlijk! Geen enkel probleem!
Samen met de officier, de arts, de tolk en de overige SS’ers wandelt Borromeo het gehele ziekenhuis door. Niets is hem te veel. Hij heeft alle tijd van de wereld en behandelt zijn gasten alsof ze vrienden zijn. Uitvoerig verhalend over het minitieuze onderzoek dat hij en zijn collega’s verrichten naar Syndroom K, die uiterst verraderlijke aandoening waarmee het gehele hospitaal de strijd heeft aangebonden. Elke sterveling kan de aandoening krijgen, maar uit de meest recente bevindingen kan nu al geconcludeerd worden dat vooral Joden het meest bevattelijk zijn. Met een zwaai opent Borromeo de brede deur van de isolatieafdeling. Patiënten beginnen te hoesten, precies zoals hen vooraf is geïnstrueerd. Het is een nat, akelig geluid. De SS’ers deinzen terug. Borromeo laat even een stilte vallen, benieuwd naar de beslissing van de Untersturmführer. Die stuurt met een kort hoofdknikje de Duitse arts de afdeling op. Maar die is na enkele ogenblikken alweer terug, wat bleekjes rondom de neus: “Die Juden sehen alle sehr krank aus, Herr Untersturmführer.”
Wat nu? Gesmiespel in het Duits volgt. Dan gebaart de Untersturmführer dat de deur weer gesloten kan worden. Hij weet genoeg. Die besmette Joden zullen Syndroom K alleen maar verder verspreiden in de goederenwagons en de aandoening zo naar de concentratiekampen brengen, om daar uiteindelijk ook de kampbewaarders te besmetten, met alle gevolgen van dien.
De Untersturmführer lijkt gerustgesteld. Zo vreemd is het niet dat Joden, die genetisch toch al inferieur zijn, zo’n verderfelijke ziekte kunnen oplopen. En elke Jood die hier in dit ziekenhuis overlijdt, hoeft niet naar een vernietigingskamp. Een win-win situatie!

Even later zijn de Duitsers weer verdwenen. De dossiers hebben ze onaangeroerd achtergelaten in de centrale hal van het ziekenhuis. Terwijl de beide vrachtwagens over de oude Romeinse boogbrug langzaam uit het zicht verdwijnen, kijken de drie artsen elkaar aan. Sacerdoti, zelf van Joodse komaf, trilt. Hij weet niet of hij moet lachen of huilen van alle spanning. Dan vallen de mannen elkaar in de armen. Ze hebben het gered!

Begin juni verlaten de laatste Duitse soldaten Rome, na enkele achterhoedegevechten met de geallieerden. Op 4 juni 1944 marcheren Amerikaanse troepen eindelijk Rome binnen. De stad is bevrijd.
Achteraf bleek dat de nazi’s zeer sterke vermoedens hadden over wat zich allemaal afspeelde in het Fatebenefratelli Ziekenhuis. Maar ze hadden simpelweg grotere problemen op hun bordje liggen, plus een enorm tekort aan mankracht. De geallieerden rukten vanuit het zuiden zo snel op richting Rome, dat in de loop van de weken steeds meer manschappen het bevel kregen zich naar het noorden terug te trekken.

Hoeveel Joodse ‘patiënten’ hun leven te danken hebben aan de drie artsen en de broeders en zusters in het Fatebenefratelli Ziekenhuis, is nooit exact vastgesteld. De meeste schattingen gaan uit van ruim honderd Joden. Getuigenissen van overlevenden, verzameld door het Israëlische Holocaustmuseum Yad Vashem, bevestigen dat zelfs complete Joodse gezinnen met kleine kinderen in het ziekenhuis onderdak vonden.

Na de oorlog blijven de drie artsen gewoon hun werk doen. Ze hebben het niet meer over de Duitse bezetting. Daardoor blijft Syndroom K – ten onrechte – slechts een obscure voetnoot in de Romeinse geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.
Pas een halve eeuw later krijgen de drie artsen de internationale erkenning die zij verdienen, wanneer Italiaanse overlevenden in interviews met medewerkers van Yad Vashem vertellen over dat bijzondere ziekenhuis, gelegen op een eilandje in de Tiber.
Wonder boven wonder blijken zowel Ossicini als Sacerdoti, beiden inmiddels hoogbejaard, nog in leven. Maar Borromeo is dan allang overleden. Hij stierf in 1961, op 62-jarige leeftijd, in zijn eigen ziekenhuis.
Hoe dan ook, hem werd in 2004 postuum de eretitel ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’ toegekend, een onderscheiding voor niet-Joden die tijdens de Holocaust hun leven hebben gewaagd om Joden te redden.
Vittorio Sacerdoti (geboren in 1915) overleed in 2005. Adriano Ossicini (geboren in 1920) schopte het na de oorlog zelfs nog even tot minister (van Familiezaken) in een van de vele Italiaanse kabinetten, eind jaren negentig. Hij overleed in 2019. In Israël zijn de verzetsartsen niet vergeten. Twee Joodse overlevenden plantten daar tien bomen, als blijvende herinnering aan alle hulp aan hun families tijdens de genocide.
Het Fatebenefratelli Ziekenhuis zelf werd in 2016 erkend als “House of Life” door de International Raoul Wallenberg Foundation, een stichting opgericht om het werk van Raoul Wallenberg, een Zweedse diplomaat die tijdens de Tweede Wereldoorlog veel Joden redde, in herinnering te houden.

En de andere hoofdrolspelers? Herbert Kappler werd in 1945 gearresteerd en drie jaar later door een Italiaanse rechtbank veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. In de jaren zeventig kreeg hij kanker, maar wist vervolgens tijdens een behandeling te ontsnappen uit het militair ziekenhuis van Rome. Kappler vluchtte naar Duitsland waar hij een jaar later stierf.
Kesselring werd in 1947 ter dood veroordeeld, wegens diverse bloedbaden waaronder de massamoord op 335 Romeinse burgers. Die straf werd later omgezet in levenslang. In 1952 kwam hij vrij wegens gezondheidsredenen. Hij stierf uiteindelijk in 1960.
Lello Di Segni, de laatste van de zestien overlevenden van de razzia, overleed in 2018, in zijn woonplaats Rome, op 91-jarige leeftijd. Hij was de enige van zijn familie die Auschwitz overleefde.
Paus Pius XII (1876 – 1958), die schitterde door afwezigheid tijdens de razzia, stond lange tijd op de nominatie om zaligverklaard te worden, op zijn vijftigste sterfdag. Die zaligverklaring is, na protesten van de Italiaanse Joodse gemeenschap, tot nader order uitgesteld. Historici bakkeleien nog steeds over de rol van Pius XII tijdens de Tweede Wereldoorlog. De meesten menen dat hij het Vaticaan zwijgend door de Tweede Wereldoorlog heeft geloodst. Aan weerszijden van die mening staan enerzijds het Simon Wiesenthal-centrum dat hem omschrijft als ‘een man die de ziel van de kerk aan de nazi-duivel verkocht’ en anderzijds het Vaticaan, dat juist betoogt dat Pius XII diep begaan was met het lot van de Joden. We zullen het nooit weten.

De Joden in Italië
De Italiaanse Joodse gemeenschap is een van de oudste van Europa, en Syndroom K is slechts een van de vele anekdotes uit de Tweede Wereldoorlog. Uiteindelijk overleefde ruim 85% van de Italiaanse Joden de Holocaust. Een vele malen hoger percentage dan in andere delen van bezet Europa. Zo overleefde in Nederland nog geen 30% van de Joden de Tweede Wereldoorlog.

Luuk Koelman
Luuk Koelman

Columnist (o.a. voor Nieuwe Revu), ghostwriter en schrijfcoach. Ik werk voor mensen die graag schrijven én voor mensen die liever niet schrijven.

Abonneer je op mijn gratis nieuwsbrief!