Op vakantie gaan is niets meer dan jezelf afbeulen op eigen kosten. Zeventien zomers geleden ging ik voor het laatst, toen mijn toenmalige vriendin per se door Egypte wilde trekken. In een outdoorshop kocht ik een lichtgewicht vakantie-uitzet. Mijn vriendin op haar beurt had de Travel Survival Kit over Egypte gekocht. Een dikke pil die het gewicht van mijn rugzak weer op het oude niveau bracht.
In Egypte was het heter dan heet. Onderaan de vliegtuigtrap hielden mijn poriën al open huis. Een dag later kookte ik over. Alles wat ik dronk, kwam met emmers tegelijk weer naar buiten en nog een dag later was ik compleet uitgedroogd. Terwijl de doorsnee toerist met samengeperste billen rondliep van de diarree, perste ik nog geen halve erwt naar buiten. Zo kroop de vakantie voorbij. Mijn vriendin bezocht de ene toeristische attractie na de andere. Ik sleet mijn dagen op het toilet.
Toen schoot de Travel Survival Kit me te hulp. Aan de rand van de Sinaï-woestijn, zo las ik persend en zwetend, lag een heuse badplaats. Hammam Fara’un. ‘You can relax in the hot springs and lie on the beautiful beach.’ Het was alsof er een verfrissende regen op me neerdaalde. Het lot had de kaarten opnieuw geschud.
De buschauffeur keek ons vreemd aan. “Hammam Fara’un? Are you sure?” Natuurlijk waren we ‘sure‘. Minzaam lachend toonde ik hem de Travel Survival Kit.
Twee uur later stopte de bus bij een met keien afgezet pad. Een gebarsten landschap vol zand en stenen strekte zich voor ons uit. De chauffeur wees in de richting van enkele zandheuvels. “Hammam Fara’un. Follow the road.” We waren de enigen die uitstapten.
Na anderhalf uur hield het pad op. We hadden de Golf van Suez bereikt. Verbaasd keken mijn vriendin en ik rond. Nergens was ook maar het silhouet van een stadje te bekennen. Waar waren die cocktailbars en palmbomen?
Een eindje verder stond een busje langs de waterkant.
“Hammam Fara’un?” De bestuurder van het busje lachte. “This ís Hammam Fara’un!” Hij maakte een weids armgebaar. In zee hing een groepje mensen rond. Ik zag een man zonder armen en wat verderop hinkte iemand met één been doelloos door de golven. Een jongen met dode ogen kwam al tastend onze richting opgeschuifeld. “Alla-hu akbar!” brulde hij enthousiast.
“Yes, Allah is great,” knikte de chauffeur. Hij wees naar de zee. “This is healing water. Maybe Allah will give him back his sight.”
“But where is the city of Hammam Fara’un?” probeerde ik nog eens.
“No city,” antwoordde de chauffeur. “Only water.”
Pas toen viel het muntje. Deze genezende bron was geen badplaats. Het was een plaats om te baden. Bijna barstte ik uit in het typische snikken van de gestrande toerist, maar fysiek viel er niets meer te plengen.
“Alla-hu akbar,” riep de jongen met de dode ogen ons luidkeels na, terwijl we terugsjokten richting halteplaats. Zó kon je het inderdaad ook noemen.