Eén foto zegt meer dan duizend woorden, luidt het cliché. Maar waarom vertellen we dan niet al onze verhalen in foto’s? Het antwoord: omdat enkel het beeld vaak niet alles vertelt.
Een goede nieuwsfoto spoort altijd aan om méér te willen weten. Oké, je ziet wat je ziet. Maar wat ging er vooraf aan het beeld? Houdt het verhaal op bij die fractie van een seconde, dat enkele beeld dat zich, via kranten wereldwijd, nestelde in ons collectieve geheugen? Of is er wellicht meer dat we moet weten? Soms wel. Twaalf foto’s die nóg meer aan kracht winnen als je het volledige verhaal achter de foto kent.
De Beatles: dan maar Ali
Fotobron: AP/Wide World Photos
Miami Beach, Florida. Februari 1964. Zowel de Beatles als Cassius Clay zijn in de stad. De Britse band is er voor een optreden in de Ed Sullivan Show. De 22-jarige bokser maakt zich op voor het titelgevecht met wereldkampioen Sonny Liston.
De Beatles – op wereldtournee, maar nog niet al te bekend in de Verenigde Staten – zijn op zoek naar wat extra publiciteit. Daarom willen ze graag met wereldkampioen Sonny Liston op de foto. Nee, niet met Cassius Clay. John Lennon noemt hem schamper “die gast met die grote bek die toch gaat verliezen.”
Echter, Liston heeft geen zin. Dus blijft voor de Beatles, als troostprijs, zijn uitdager over. De ontmoeting wordt geregeld. Maar Clay laat die dinsdag op zich wachten. Dat zet kwaad bloed bij de Beatles. Na meer dan een uur duimendraaien, besluiten de vier de kleedkamer te verlaten. Maar de deur blijkt op slot. Wat krijgen we nou? John, Paul, George en Ringo bonken op de deur. Niets. Verbaasd kijken ze elkaar aan.
Dan zwaait de deur alsnog open. De 1,91 meter grote Clay vult de deuropening. Brede grijns: “Kom heren, laten we wat geld gaan verdienen!”
Die opmerking verzacht de ergernis enigszins. De shoot verloopt vlotjes. De foto waarop de bandleden als dominostenen lijken om te vallen na een punch van Clay, wordt het bekendst.
Maar het wederzijds respect blijkt niet al te groot. Na afloop vraagt Clay aan een journalist: “Zeg, wie waren die mietjes eigenlijk?” De bokser blijkt de vier muzikanten helemaal niet te kennen.
Maar omgekeerd net zo. Ringo Starr zet vlak voor de match al zijn geld op Liston. Fout gegokt, want we weten allemaal hoe dat afliep: Clay won en werd wereldkampioen. Enkele weken later veranderde hij zijn naam in Muhammad Ali. En de Beatles? Die bleven trouw aan Sonny Liston. Drie jaar later, in 1967, prijkte zijn beeltenis zelfs (helemaal links) op de iconische hoes van de elpee Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band.
02. De tong van Einstein
Princeton, 14 maart 1951. Albert Einstein is die dag jarig, hij wordt 72. ‘s Avonds zwermen, na afloop van het feest, tal van persfotografen om de wachtende limousine. Op de achterbank zit de wereldberoemde natuurkundige, ingeklemd tussen zijn collega Frank Aydelotte en diens vrouw. Einstein kijkt stoïcijns voor zich uit. De fototoestellen klikken. Af en toe mompelt hij: “Zo is het wel genoeg, heren…” Maar niemand die luistert.
Pas wanneer alle aanwezige paparazzi hun kiekjes hebben geschoten, stapt fotograaf Arthur Sasse naar voren. “Professor?”, vraagt hij beleefd, “lacht u alstublieft eens voor uw verjaardagsfoto?” Dan gebeurt het. Vliegensvlug steekt Einstein zijn tong uit. Waarschijnlijk dacht hij de fotograaf te snel af te zijn, maar de flits is hem voor. De foto vangt Einstein als het excentrieke genie dat is.
Sasse is sportief en stuurt de natuurkundige enkele afdrukken. Daarop staan ook de andere twee inzittenden. Einstein besluit de foto’s bij te snijden, zodat alleen zijn hoofd erop staat. Dan kan hij die als ansichtkaart versturen. Lachen man! Een daarvan ondertekent hij als dank. Die is bestemd voor de fotograaf, die zo beleefd om een foto vroeg. De rest verstuurt hij naar vrienden, meestal met op de achterzijde het bijschrift: “De uitgestoken tong weerspiegelt mijn politieke opvattingen.”
De ondertekende foto wordt uiteindelijk in 2009 geveild voor ruim 74 duizend euro. Een recordbedrag. Maar het is dan ook het origineel van dé foto van Einstein, die door de jaren heen op miljoenen posters, wenskaarten en T-shirts is beland.
03. De prijs van de oorlog
Het exacte moment van de dood, die ene duizendste van een seconde. De man rechts op de foto, in het geruite shirt, is Nguyen Van Lem. Een guerrillastrijder van de Viet Cong. Er gold die eerste februari-dag in 1968 een staakt-het-vuren, maar toch vielen de guerrilla’s aan.
Van Lem is zojuist gearresteerd. Hij heeft met medestrijders die ochtend 34 politieagenten vermoord, plus de vrouw en kinderen van één van hen. En laat die ene politieagent nu net een vriend zijn van de Zuid-Vietnamese generaal en politiechef Nguyen Ngoc Loan, de man links op de foto.
Terug naar die ene milliseconde. De Amerikaanse oorlogsfotograaf Eddie Adams meent, ondanks de getrokken revolver, een verhoor op de openbare weg te fotograferen: “In die tijd was het heel gebruikelijk om een wapen tegen de slaap van een gevangene te zetten,” zou hij later zeggen. Maar het pakt anders uit. Generaal Loan haalt zonder enige aarzeling de trekker over, precies op het moment dat Adams afdrukt.
De foto vindt binnen enkele dagen zijn weg naar de voorpagina van zo’n beetje alle kranten wereldwijd. De generaal, zijn gestrekte arm, het pistool. En het gezicht van Nguyen Van Lem, in die microseconde dat hij het leven laat, zijn linkeroog nog net iets open. Voor het thuisfront bewijst de foto hoe de zelfbenoemde verdedigers van vrijheid en democratie net zo goed hun heil zoeken in terreur en geweld. Adams wint er de Pulitzer Prize mee, Amerika’s belangrijkste prijs voor journalisten.
Maar tijdens de prijsuitreiking vertelt hij spijt te hebben van de foto: “Generaal Loan doodde de Viet Cong strijder. En ik op mijn beurt doodde de generaal. Met mijn camera.” En inderdaad, Adams’ foto blijft generaal Loan achtervolgen. Als deze aan het eind van de oorlog Zuid-Vietnam ontvlucht, mag hij aanvankelijk de Verenigde Staten niet in, vanwege de foto. Pas nadat Adams in zijn voordeel heeft getuigd, krijgt hij zijn verblijfsvergunning. Want volgens de Geneefse Conventies heeft de generaal niets verkeerd gedaan. De standrechtelijke executie valt zelfs onder het oorlogsrecht.
Loan opent uiteindelijk een klein restaurant in een buitenwijk van Washington DC. Daar serveert hij hamburgers, pizza en Vietnamese gerechten. Maar na meerdere graffiti-acties (‘We know who you are, you fucker’) voelt hij zichzelf gedwongen om de zaak weer te sluiten.
En Adams? Hij blijft de generaal verdedigen, zelfs op tv. “Wat zou jij hebben gedaan als je hem was geweest? Nadat je de man hebt gepakt die jouw mensen heeft vermoord?” Die vraag blijft Adams uiteindelijk tot zijn dood in 2004 achtervolgen. En Loan? Die overleed al eerder, in 1998, op 67-jarige leeftijd aan kanker.
04. Te mooi om waar te zijn
Zo perfect heroïsch. Is deze foto niet té mooi om waar te zijn? Vrijdag 23 februari 1945. Na vijf dagen van hevige gevechten hijsen mariniers de Amerikaanse vlag op het hoogste punt van het Japanse eiland Iwo Jima. Twee dagen later prijkt de foto van Joe Rosenthal op de voorpagina van alle zondagskranten in de VS. Het veelgeprezen beeld wint datzelfde jaar de Pulitzer Prize.
Maar niemand gelooft dat de foto echt is. De rest van zijn leven moet Rosenthal uitleggen dat niets in scène is gezet. Toen hij die dag in februari na een lange klauterpartij de top bereikte, hadden enkele mariniers al een kleinere vlag gehesen. Maar die kwam direct onder Japans vuur te liggen. Er werd een tweede, grotere gehesen. Eentje die vanaf het hele eiland zichtbaar was. Een van de aanwezige mariniers zou later zeggen: “Ik voelde extase! Ik wist dat het allemaal voorbij was! Zovelen van ons waren gedood. Wij hadden het gehaald.”
Op dat moment maakte Rosenthal zijn foto.
Maar toch, niets bleek minder waar. De top van de heuvel mocht dan veroverd zijn, maar de slag om het eiland zelf zou nog een maand duren en meer dan 26.000 Amerikaanse slachtoffers eisen, waarvan er 6.281 sneuvelden. Ook drie van de mariniers op de foto overleefden het niet. De enorme verliezen op Iwo Jima brachten het Amerikaanse opperbevel ertoe af te zien van een invasie van de Japanse hoofdeilanden. Immers, er was een alternatief. De atoombom.
05. Geen prooi voor de gier
Maart 1993. De Zuid-Afrikaanse fotograaf Kevin Carter is in opdracht van de Verenigde Naties in Sudan, om verslag te doen van de hongersnood in het zuiden van het land. Het is een buitenkans, want Carters leven als fotograaf is allerminst een vetpot. Bovendien kampt hij met depressies. Wie weet brengt deze opdracht verandering.
In de stad Ayod stuit Carter op een klein meisje. Naakt, mager. Uitgeput door de honger zit ze voorover gebukt, met haar gezicht op de grond. Carter neemt een foto. Pas dan merkt hij dat er een gier achter haar is geland, loerend naar het kindje. Hij verjaagt de roofvogel. Het kleine meisje vervolgt haar weg. Carter kijkt haar na. Hij huilt en moet aan zijn eigen dochtertje denken.
De foto (The Struggling Girl) vindt zijn weg naar The New York Times. Lezers reageren geschokt en willen weten hoe het met het meisje is afgelopen. Heeft ze hulp gekregen? Is ze gered door de VN? Maar niemand die het weet.
In april 1994 wordt de foto beloond met de Pulitzer Prize. Dat levert Carter een stroom aan verwijten op. Hij zou het meisje aan haar lot hebben overgelaten. Anderen spreken over effectbejag. Waarom maakte hij die foto in plaats dat kindje te helpen? Was hij in zekere zin niet net zélf een roofdier? Alle kritiek wakkert Carters depressies nog meer aan. Hij heeft te veel gruwelijkheden gezien tijdens zijn reizen door Afrika.
Op 27 juli 1994 zet Carter zijn wagen in de garage, sluit de poort en start de motor. In zijn afscheidsbrief schrijft hij: “Het spijt me echt heel erg, maar de pijn van het leven overstemt de vreugde. Tot het punt dat vreugde niet bestaat.”
Jaren gaan voorbij. In 2011 wordt bekend dat het meisje op de foto eigenlijk een jongetje was en indertijd gered is door het voedselprogramma van de VN. Maar vier jaar eerder, in 2007, overleed het alsnog aan koortsen. Het hongerende knaapje had zowaar, al was het niet voor lang, zijn fotograaf overleefd.
06. Lunchpauze op hoog niveau
Lunchen op de zeventigste verdieping, op 250 meter hoogte. De elf bouwvakkers op de foto hebben er niet minder honger door. Wie de foto nam (Lunch atop a Skyscraper, maar in de volksmond Man at Work), is niet helemaal zeker. In tegenstelling tot nu, deed de naam van de fotograaf er toentertijd niet zo toe. Maar waarschijnlijk was het Charles Ebbetts. Hij moet die dinsdag, 20 september 1932, met zijn uit de kluiten gewassen fotocamera, eveneens op een stalen steunbalk hebben gebalanceerd. Alles voor het perfecte shot!
De foto is echt, er kwam geen trucage aan te pas en de elf mannen bouwden ook allemaal mee, op grote hoogte, aan het Rockefeller Center op West 49th Street. Maar… de setting is wel geënsceneerd. Ebbetts vroeg de mannen om op een rijtje te gaan zitten. Hij had namelijk de opdracht om een foto te maken die kon dienen als publiciteitsstunt. Als teken van hoop. Immers, Amerika zuchtte onder de Grote Depressie. En dat is gelukt, volgens de archivaris van het Rockefeller Center: “Je ziet de foto één keer, maar vergeet hem nooit weer.”
De namen van de mannen zijn nooit officieel vastgesteld. Het originele negatief (in de jaren dertig waren fotonegatieven nog glasplaten) raakte in 1996 zwaar beschadigd toen iemand het uit handen liet vallen, met meerdere barsten tot gevolg. De posters die aan miljoenen muren over de gehele wereld hangen, zijn dus foto’s van een foto. Sterker nog, er bestaat slechts één foto die is ontwikkeld met behulp van het originele negatief.
Leuk weetje: in 2017 werd de foto opnieuw geënsceneerd in Chicago!
07. In de fik, zonder een kik
Saigon, 1963. Fotograaf Malcolm Browne bivakkeert in Vietnam. Hij is bevriend met enkele Boeddhistische monniken, die sterk ageren tegen de oorlog. Af en toe laten ze doorschemeren met iets groots bezig te zijn. Een protest tegen de onderdrukking van Boeddhisten door het Zuid-Vietnamese regime. Machthebbers, gesteund door de Verenigde Staten. Andere westerse journalisten krijgen hetzelfde te horen: ‘Dinsdag 11 juni, een demonstratie, kom!’ Maar zij nemen de monniken niet serieus.
En zo komt het dat Browne die ochtend in alle vroegte de enige aanwezige fotojournalist is bij de demonstratie in het centrum van Saigon. Op het kruispunt van twee hoofdstraten vormen de monniken een cirkel. Een oudere monnik, Thich Quang Duc, stapt uit de kring en neemt plaats in het midden van de cirkel. Twee jongere monniken sprenkelen met een plastic jerrycan benzine over hem heen, waarop Duc een luciferdoosje tevoorschijn haalt, enkele lucifers tegelijkertijd aansteekt en deze in zijn schoot laat vallen. Hij vat direct vlam. Terwijl het vuur bezit van hem neemt, schiet Browne zijn foto’s. Hij ziet hoe het gezicht van de monnik ontspannen blijft. Niet één gil. Langzaam kleurt het gelaat zwart.
Later zou Browne vertellen dat vooral het gejammer van de andere monniken hem is bijgebleven, die hun broeder al zoveel jaar kenden en met hem meeleefden.
De actie had het beoogde effect. President John F. Kennedy zou later toegeven dat hij na het zien van de foto besloot dat er iets moest gebeuren aan de situatie in Vietnam. Vijf maanden later pleegden Zuid-Vietnamese generaals een staatsgreep tegen de heersende machthebbers, stilzwijgend gesteund door de Verenigde Staten. En Browne? Hij won de World Press Photo 1963.
08. Sprong van oost naar west
Berlijn, 15 augustus 1961. Sinds enkele dagen liggen er prikkeldraadversperringen op de grens tussen Oost- en West-Berlijn. De 19-jarige Oost-Duitse soldaat Hans Conrad Schumann heeft bevel gekregen er de wacht te houden. Maar sinds hij hier rondloopt, is er iets in hem veranderd. De westerlingen die hij aan de andere kant van de grens ziet, ogen niet als de verderfelijke kapitalisten, waarvoor hij tijdens zijn opleiding telkens weer werd gewaarschuwd.
Maar er is nog iets dat Schumann niet loslaat. Twee dagen eerder zag hij hoe een meisje, dat haar grootmoeder in het oostelijk deel van Berlin had bezocht, door Oost-Duitse grenswachten werd tegengehouden. Ze mocht niet meer terug naar het westen. Haar ouders stonden huilend aan de andere kant van het prikkeldraad.
En nu loopt Schumann hier wat heen en weer, met zijn machinepistool losjes over de schouder. Hij weet dat de haag prikkeldraad over enkele dagen plaats zal maken voor de bouw van de Berlijnse Muur. Af en toe stapt hij langs het prikkeldraad om te controleren of het wel goed ligt. Met een schuin oog kijkt hij naar de West-Berlijnse politiebus die enkele tientallen meters over de grens staat. Eigenlijk staat zijn besluit al vast. Nu is het enkel nog een kwestie van moed verzamelen.
Minuten gaan voorbij. Schumann leunt even met zijn rug tegen de muur van een woning, om zichzelf een houding te geven. Dan gebeurt het. Hij neemt een aanloop en springt over de prikkeldraadversperring. Zijn machinepistool klettert op de grond. Schumann blijft rennen, als een bezetene. Tot hij bij het politiebusje is.
Het is fotograaf Peter Leibing die de sprong, zwevend tussen oost en west, haarscherp vastlegt. Het maakt de jonge grenswachter direct tot de bekendste vluchteling van dat jaar. Hij is wereldnieuws. Schumann wordt ondervraagd door westerse inlichtingendiensten. Maar als eenvoudige wachtmeester blijkt hij van weinig waarde. Een psycholoog die met hem spreekt, noteert dat hij “een gebroken mens” tegenover zich zag.
In de jaren die volgen, vindt Schumann geen rust. Hij blijft als de dood voor de toorn van de Stasi, de staatsveiligheidsdienst van de DDR. Zelfs in het Beierse dorpje Oberemmendorf, waar hij en zijn vrouw uiteindelijk neerstrijken, ziet hij regelmatig onbekenden van wie hij zeker weet dat ze lid zijn van de Stasi. “Sie waren wider da!” Maar bijna niemand gelooft hem werkelijk.
De val van de muur in 1989 verandert voor Schumann niets. Oud-leden van de Stasi maken nog steeds jacht op hem, zo denkt hij. De rekening van zijn verraad móét vereffend worden.
Op 20 juni 1998 pleegt Schumann zelfmoord. Zijn vrouw vindt hem bungelend in het schuurtje achter hun huis. Uiteindelijk vraagt ze zijn oude Stasi-dossier op. Wijlen haar man bleek geen spoken te hebben gezien. Direct na de sprong over het prikkeldraad werd hij in de Stasi-archieven Fahndungsobjekt 101615.
De beschreven tactiek? Die verfluchter Verräter er continu aan herinneren dat de Stasi hem niet is vergeten en hij zijn straf nooit, maar dan ook nooit zal ontlopen. Een tactiek die in dit geval uitzonderlijk goed werkte…
09. Dali en de natte katten
Kunstenaar Salvador Dalí is goed bevriend met fotograaf Philippe Halsman. Ergens in 1948 besluiten ze hun talenten te bundelen en samen een kunstwerk te maken. Een foto, maar dan wel in de surrealistische stijl van Dalí.
Eerst moet de fotostudio worden ingericht. Halsman begint met het ophangen van een schildersezel en een werk van Dalí. Daarvoor gebruikt hij pianosnaren, want die kunnen later op de foto makkelijk worden weggewerkt. Tot zover geen probleem. Maar dan de drie katten. Die moeten gelijktijdig in de lucht worden gegooid. Daarvoor zijn in totaal vijf assistenten ter plekke. Drie voor de katten, één voor het gooien van het water en één (Halsmans vrouw) om de stoel omhoog te houden. En dan moet Dalí ook nog eens op precies het juiste moment springen. Dat valt natuurlijk allemaal niet mee, want digitale fotografie bestond vanzelfsprekend nog niet. Dus duikt Halsman na elke poging in de donkere kamer om te kijken of de foto gelukt is.
Maar liefst 28 pogingen (oftewel 6 uur) zijn uiteindelijk nodig voordat alles perfect in beeld is gebracht. Het zijn de kinderen van Halsman, die na elke poging de katten weer weten te vangen en af te drogen. Zielig? Niet echt. De dochter van Halsman vertelde later dat de katten na elke poging sardientjes kregen. Dat vooruitzicht bleek zo aanlokkelijk dat ze zich het water braaf lieten welgevallen. De uiteindelijke foto werd nog datzelfde jaar gepubliceerd in het tijdschrift Life Magazine.
10. Borsten op het bord
Beverly Hills, Hollywood. We schrijven het jaar 1957. Sophia Loren, pas 23, is net doorgebroken als filmactrice. Om haar officieel in Hollywood te verwelkomen, organiseert Paramount Studio’s een groots diner. Iedereen uit ‘het wereldje’ wordt verwacht.
En inderdaad, gans Hollywood geeft acte de présence. Als allerlaatste komt de 24-jarige actrice Jayne Mansfield binnen, hét sekssymbool van die tijd. Ze gaat gekleed in een bijzondere jurk. Eentje waarin haar borsten ongeremd van hun vrijheid kunnen genieten. De Amerikaanse bomb shell is berucht om haar publiciteitsstunts. Zo viel haar topje al eens af in een zwembad, terwijl ze omringd was door journalisten.
Dus ook nu weet Mansfield dat iedereen kijkt als ze naar Lorens tafel beent, naast haar gaat zitten en voorover leunt. De aanwezige fotografen zien hun kans schoon. Het is een geflitst van jewelste. Een tepel van Mansfield is zowaar op een van de foto’s te zien.
Maar aanvankelijk vinden de vele foto’s die van Mansfield en Loren genomen zijn, hun weg niet naar de bladen. Hoofdredacteuren weigeren aanvankelijk, uit angst voor publieke verontwaardiging. Uiteindelijk plaatsen enkel kranten de foto’s toch, met het woord ‘gecensureerd’ in dikke chocoladeletters over Mansfields boezem.
La Loren zou jaren later over de foto zeggen: “Kijk dan! Waar zijn mijn ogen? Alles in haar jurk ging de lucht in. Ik staarde in haar decolleté omdat ik bang was dat haar borsten op mijn bord zouden belanden.”
In de jaren die volgen, vragen ontelbare souvenirjagers aan Loren of zij de foto wil signeren. Maar daarmee is ze gestopt na de dood van Mansfield, die in 1967 omkwam bij een auto-ongeluk, samen met haar verloofde en haar chauffeur.
11. Doden in de doofpot
Het is 2004 en de Irak-oorlog is in volle gang. De 50-jarige Tami Silicio, werkzaam voor een vrachtvervoerder, heeft nachtdienst op Koeweit International Airport. Ze slikt als ze het vrachtruim van een militair vliegtuig betreedt. Meer dan twintig lijkkisten van in Irak gesneuvelde militairen ziet ze, alle bedekt met de Amerikaanse vlag. Klaar om naar huis te worden gevlogen.
Silicio, zelf moeder van vijf zonen, ziet hoe haar collega’s zicht ontfermen over deze bijzondere vracht. Ze legt het tafereel vast met haar digitale camera.
De foto komt via-via bij The Seattle Times terecht en wordt op 18 april 2004 gepubliceerd. Een rel is geboren. Tegenstanders spreken van een doelbewuste poging om de Amerikaanse inbreng in de Irak-oorlog te ondermijnen. Maar toch, de meeste reacties zijn positief. Zelfs de ouders van gesneuvelde militairen kunnen zich in de foto vinden. Het ultieme offer dat hun kinderen brachten, mag niet verborgen worden gehouden. Een van de ouders betoogt zelfs dat het vliegtuig, de lijkkisten en de soldaten het ‘eigendom’ zijn van de burgers van de Verenigde Staten. Maar de foto wakkert ook het debat aan over het beleid van de Amerikaanse overheid. Het censureren van alle oorlogsbeelden die niet welgevallig zijn.
Niet dat Silicio daar veel aan heeft. Zij wordt op staande voet ontslagen, omdat ze met haar foto de bedrijfsregels zou hebben overtreden. In de daaropvolgende jaren kan Silicio geen enkele baan meer vinden. Haar naam is besmet. Zo gaat het van kwaad tot erger. Hypotheekschulden drijven haar uit haar huis. Uiteindelijk vindt ze weer grond onder de voeten. Ze wijdt nu haar tijd aan de opvoeding van haar kleinkinderen. Spijt van de foto heeft ze niet: “Het was mijn manier om de families van de gesneuvelde militairen te laten zien dat er respectvol met de stoffelijke resten van hun geliefden werd omgegaan.” Dat was alles. Silicio heeft nooit geld gevraagd voor de foto.
12. De #MeToo-matroos
Dinsdag, 14 augustus 1945. Zojuist werd bekend dat de capitulatie van Japan een feit is. De Tweede Wereldoorlog is voorbij. Direct breken overal in de Verenigde Staten spontane volksfeesten uit. Zo ook op Times Square. Een van de duizenden aanwezigen is fotojournalist Alfred Eisenstaedt. Hij baant zich een weg door de mensenmassa, op zoek naar foto’s.
Dan valt zijn oog op een dronken matroos die zijn kant op waggelt. De onverlaat grijpt elke vrouw die hij te pakken krijgt en kust hen allemaal. Wat verderop ziet Eisenstaedt een in het wit geklede verpleegster. Ze lijkt wat verdwaald. Hij zoomt in op haar. En wat hij hoopt, gebeurt. Zonder al te veel plichtplegingen trekt de matroos de vrouw bruusk naar zich toe en zoent haar vol op de mond. Eisenstaedt drukt af, helemaal in zijn nopjes met het beeld. Het contrast tussen de donker geklede matroos en de maagdelijk witte verpleegster geeft de foto extra impact.
Pas jaren later wordt de identiteit van de twee personen op de foto achterhaald. De vrouw is naar alle waarschijnlijkheid mondhygiëniste Greta Zimmer Friedman. In 2005 vertelt zij tegen een journalist: “Het was niet mijn keuze om gekust te worden. Die matroos kwam gewoon op me af en greep me. Hij was erg sterk. Ik kuste hem niet. Hij kuste mij.” De matroos is George Mendonsa. Over het zoenen van een wildvreemde vrouw zegt hij: “Ik had nogal wat gedronken die dag en ik beschouwde haar als een van de troepen – ze was een verpleegster.”
Pas na het interview met Greta begint de samenleving de foto anders te zien. Niet langer als romantisch beeld, maar als een vorm van seksueel geweld. Volgens sommigen zelfs een openbare, blijkbaar genormaliseerde aanranding.
Hoe dan ook, Greta en George zagen elkaar sindsdien nog twee keer. De laatste keer was in 2012, precies 67 jaar na de kus. Greta Friedman overleed in 2016, op 92-jarige leeftijd. George Mendonsa stierf in 2019, twee dagen voor zijn 96e verjaardag. Een dag na zijn dood werd in Florida een standbeeld van de iconische foto beklad met de leus #MeToo.