Een zedendelinquent in spé

Half twee ’s nachts. Ik loop in mijn eentje over straat, onderweg naar het busstation, na afloop van een feestje. Een twintigtal meters voor me loopt een jonge vrouw, ook alleen. Haar hakken tikken op de stenen. Heel even kijkt ze peilend over haar schouder.

Op zo’n moment breekt het koude zweet me al uit. Ik snap haar. In het nachtelijke donker lijkt iedereen op Ali B., dus die vrouw is ook niet gek. Ze peilt of ik een zedendelinquent in spé ben, een smeerlap met een kelder vol kaarsen. Of nog erger, een TBS’er op proefverlof.

Liep ik maar vóór haar, dat zou de situatie al een stuk minder bedreigend maken. Opties schieten door mijn hoofd. Misschien moet ik mijn pas versnellen en haar inhalen? Maar wat nu als dat voor haar een teken is om precies hetzelfde te doen? Twee snelwandelaars, op stijve benen voortijlend door de nachtelijke stad.

Halthouden dan maar? Bijvoorbeeld voor een appartementencomplex. Ik zou een dronken man kunnen acteren die een uur eerder door zijn vrouw op straat is gezet. Armen in de zij, hoofd in de nek en heel hard roepen: “Laat me erin, kutwijf!”

Nee, te agressief. Gewoon rustig blijven wandelen, het ene been voor het andere, alsof ik ergens naar onderweg ben.
Maar wacht, dat bén ik ook! Ik wil gewoon met de bus naar huis!

Ach, kon ik maar een SBS6 voice-over in haar hoofd toveren: “Luuk is na een gezellig samenzijn met vrienden onderweg naar huis. Morgen wacht hem weer een drukke dag op de kinderboerderij, waar hij liefdevol zorg draagt voor alle knaagdieren.”

Of ik zou kunnen doen alsof ik iemand bel! Vrouwen begrijpen dat. Ik grijp mijn mobiel. “Dag oma,” zeg ik extra luid, zodat het lekker tegen de huizen omhoog galmt, “hoe gaat het me u? Wat zegt u? Natuurlijk neem ik morgen een stronk prei voor u mee. Van de weekmarkt, ja.”

Weer zie ik haar loerend omkijken. Waar ben ik mee bezig? Wie belt er nu om half twee ’s nachts met zijn oma die al dertig jaar dood is? Dit klonk meer als de geheimtaal van een vrouwenhandelaar. Waarschijnlijk denkt ze nu dat zíj de stronk prei is.

En zo arriveren we beiden, twintig meter van elkaar, op een verder uitgestorven busstation. Daar doe ik het enige wat ik kán doen. Ik stap direct in de eerste de beste bus die zich aandient. Lijn 13 naar de compleet verkeerde kant van de stad, maar dat maakt niet uit. Alles beter dan het risico dat ik straks áchter die jonge vrouw moet instappen.

Dus daar ga ik, man alleen, in een verder uitgestorven bus. Ik kijk nog even uit het raam, terwijl de bus hobbelend de weg op draait, maar ze keurt me geen blik meer waardig. Blijkbaar ben ik geslaagd. Ik ben geen zedendelinquent in spé meer.

Luuk Koelman
Luuk Koelman

Columnist (o.a. voor Nieuwe Revu), ghostwriter en schrijfcoach. Ik werk voor mensen die graag schrijven én voor mensen die liever niet schrijven.

Abonneer je op mijn gratis nieuwsbrief!