Bijna paradijselijk

Ik weet nog de eerste keer dat mijn zoon mijn graf bezocht. Twee jaar geleden. Het was een mooie dag. De lente hing in de lucht. De hoge eiken ruisten, de begraafplaats warmde zich aan de voorjaarszon.

De tuinman van het kerkhof kwam een praatje met hem maken, leunend op zijn hark. Hij kon zich mij nog goed herinneren, vertelde hij: „uw moeder had haar graf al gereserveerd, wist u dat?” Mijn zoon knikte. Ja, Luuk wist dat ik hier graag begraven wilde worden, op het kerkhof achter de St. Petruskerk in Eindhoven. Een paar maanden voor mijn dood had ik hem deze plek al laten zien.

Daar stonden ze, samen. Er viel een lange stilte, maar dat was niet erg. Ze staarden naar mijn graf en dachten ieder hun eigen gedachten. Dat was fijn. Vanaf de zerk keek mijn ovale fotootje hen lachend aan. „Ziet u die takken?” De tuinman wees naar een eik, een meter of acht verderop. Ja, Luuk zag ze. „Uw moeder wilde heel graag deze plek, maar niet voordat ze wist hoe ver de takken zouden reiken.” Luuk moest glimlachen. Ik ook, want ik wist precies waarop de tuinman doelde. Ik wil geen vogelpoep op mijn graf. De tuinman zond mijn zoon een knipoog. „Ik heb haar geantwoord dat die takken net zo ver zouden reiken als ik dat wil.” Er klonk iets van trots door in zijn stem. Het is een lieve tuinman. Elke tak die boven mijn graf dreigt te komen, wordt door hem gekortwiekt. Regelmatig zie ik hem bezig, wiebelend op een laddertje, met een zaag in de hand.

Op zo’n begraafplaats lig ik dus. Eentje waar beloften de dood overstijgen. Daarom komt mijn zoon hier graag, denk ik. Hij kent geen fijnere plek om zijn gedachten te laten waaien. Het liefst zit hij op het bankje langs het laantje dat achterlangs mijn graf loopt. Hij hoort er de vogels. Een andere keer ziet hij een konijntje door het groen huppelen. Maar soms is het hier ook waarachtig stil. Ja, ik voel me hier thuis. Het is hier bijna paradijselijk.

Tot vorige week zondag. Toen zag ik hoe Jo, die elke dag het graf van zijn vrouw Fien bezoekt, van achteren werd besprongen, tegen de grond geduwd en enkele malen met zijn hoofd op de tegels gemept. Een man van 87! Precies hier, op deze plek. Oh, had ik maar iets kunnen doen! De aanvaller ging er met Jo’s portemonnee vandoor. Al dat bloed… Iedereen hier is heel erg geschrokken. Met zijn allen hebben we Fien zo goed mogelijk opgevangen. Ze zei het heel bozig maar mooi, zo tussen haar tranen door: „mensen zeggen altijd dat de dood niet is te bevatten. Nou, wat sommige levenden uitspoken, dát is niet te bevatten!”

Luuk Koelman
Luuk Koelman

Columnist (o.a. voor Nieuwe Revu), ghostwriter en schrijfcoach. Ik werk voor mensen die graag schrijven én voor mensen die liever niet schrijven.

Abonneer je op mijn gratis nieuwsbrief!